Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Welke, [39]ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven [40]tot ontuchtigheid, om alle onreinigheid [41]gieriglijk te bedrijven. 39. Eene gelijkenis genomen van degenen, die door vele slagen of brandmerken in enige delen des lichaams alzo verhard zijn, dat zij geen gevoel daarvan meer hebben; alzo gaat het ook met vele mensen, die door gedurig kwaad doen het gevoel of wroegen van hunne conscientien alzo verdoven, dat zij het niet meer gevoelen. Zie Rom.1:28; 1 Tim.4:2. 40. Of, geilheid, dartelheid. 41. Grieks, in gierigheid, of, onverzadelijkheid; dat is, met een grote begeerte en welbehagen, gelijk de gierige zijne ziel zegent in onrechtvaardigheid; Ps.10:3.